Thema 4 Elena geht in den Zoo 4.1

Dat kunt u doen door de digitale of de geprinte flitskaarten te gebruiken, of door ze aan te ...... De klasgenoten gaan raden welk dier het is door ja/nee-vragen te.
801KB Größe 0 Downloads 334 Ansichten
Thema 4

Elena geht in den Zoo 1

4.1 Kernwoorden Duits der Pinguin, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Baum

Nederlands de pinguïn, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de boom

Uitbreidingswoorden Duits brüllen, der Vogel

Nederlands brullen, de vogel

Herhaling woorden Duits [Elena I, Thema 3] der Arm, das Bein, der Bauch, die Nase, der Fuβ, das Knie, das Auge, der Kopf, die Hand, das Ohr, das Haar, der Mund

Nederlands [Elena I, thema 3] de arm, het been, de buik, de neus, de voet, de knie, het oog, het hoofd, de hand, het oor, het haar, de mond

Zinsstucturen Duits Was bist du? Ich bin ein/eine … Welches Tier ….

Nederlands Wat ben jij? Ik ben een … Welk dier ….?

Doelen • •



De kinderen luisteren naar het verhaal. De kinderen oefenen met een deel van de kernwoorden. De kinderen luisteren naar een lied.

Materialen •

de digitale flitskaarten van Elena II, thema 4: der Pinguin, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Baum • eventueel de digitale of geprinte flitskaarten van Elena I, thema 3: der Arm, das Bein, der Bauch, die Nase, der Fuβ, das Knie, das Auge, der Kopf, die Hand, das Ohr, das Haar, der Mund Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord van de betreffende thema’s van Elena I en II. Daar vindt u de flitskaarten.

Introductie Introduceer het thema door in het Nederlands te praten over de dierentuin. Doe dat zoveel mogelijk door vragen te stellen aan de kinderen. Wie is er wel eens in de dierentuin geweest? Welke dieren zie je daar? Hoe zijn dieren anders dan mensen? Bespreek vooral • lichamelijke verschillen: benen – poten; armen – vleugels; mond – bek; geen lichaamshaar – vacht; kleur; op vier poten lopen – rechtop lopen; wel – geen staart, enz. • vaardigheden: goed kunnen horen; goed kunnen zien; goed kunnen ruiken; kunnen vliegen; snel kunnen rennen; onder water kunnen ademen; enz. Herhaal vervolgens een aantal lichaamsdelen in het Duits: der Arm, das Bein, der Bauch, die Nase, der Fuβ, das Knie, das Auge, der Kopf, die Hand, das Ohr, das Haar, der Mund Dat kunt u doen door de digitale of de geprinte flitskaarten te gebruiken, of door ze aan te wijzen bij uzelf. Zeg dan wat de taaldoelen zijn van de les in het Nederlands.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 2

Verwerking Activiteit 1. Tierisch Bied de volgende woorden aan: • [nieuw] der Pinguin, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe Doe dat met de digitale flitskaarten van het thema. Laat de kinderen de woorden herhalen. Herhaal alle dierennamen dan nogmaals in een zin: Ich bin der Pinguin. Ich bin das Känguru, enz. Beeld dan de woorden als volgt uit. Zeg wat de kinderen moeten doen (Mach deine Arme so. Geh so! Springe! Tue die Hände hier, enz.)  der Pinguin houd uw armen vrij stijf langs uw lichaam, met uw handen naar buiten als omgekrulde vleugels. Waggel een beetje met stijve armen.  das Känguru maak sprongbewegingen (op de plaats)  der Affe doe uw handen in uw oksels en roep als een aap  der Elefant houd met een hand uw neus vast en steek uw andere arm er doorheen als een slurf  die Giraffe strek uw nek uit door met uw handen uw hoofd omhoog te duwen  das Krokodil strek uw beide armen voor uw mond, vouw de handen in elkaar en ‘hap’ dan een keer met uw grote ‘bek’  der Löwe brul hard en maak uw handen tot klauwen Laat de kinderen het nadoen. Oefen de woorden dan door de dierennamen in een zin door elkaar te roepen: Ich bin der Pinguin. Ich bin das Känguru, enz. De kinderen beelden de dieren uit. Verdeel de klas in twee (of meer) gelijke groepen. Eén kind in de groep is nummer 1. U noemt een dier en de nummers 1 van de groepen beelden deze zo snel mogelijk uit. Om de beurt doen de groepsgenoten de nummer 1 na. Welke groep is als eerste klaar? Speel zo een aantal rondes. Activiteit 2. Video Kijk en luister samen met de kinderen naar het filmpje Elena geht in den Zoo.

plaatje 1

Bild2

Duits Schau, die Kinder sitzen hinten im Auto. Sie fahren in den Zoo. Jeder hat einen Rucksack mit Essen und Getränken. Elena trinkt Orangensaft. Sophie isst einen Apfel. Unterwegs spielen sie ein Spiel. Wer sieht als Erster den Park? Zählen wir die roten Busse, sagt Laura. Die Zeit geht schnell vorbei. Opa und Oma warten am Zoo. Schön dass ihr da seid. Wollen wir zunächst zu den Pinguinen gehen? Die Pinguine bekommen um 10 Uhr das Essen.

Nederlands Kijk, de kinderen zitten achterin de auto. Ze gaan naar de dierentuin. Iedereen heeft een rugzak met eten en drinken. Elena drinkt een pakje sinaasappelsap. Sophie eet een appel. Onderweg spelen ze een spelletje. Wie ziet als eerste het park? Laten we grote rode bussen tellen, zegt Laura. De tijd vliegt voorbij. Opa en oma wachten bij de dierentuin. Wat fijn dat jullie er zijn. Zullen we eerst naar de pinguïns gaan? De pinguïns krijgen eten om 10 uur. Ze vangen de vis uit de lucht. Daar ziet Elena een grote vogel.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 3

Bild3

Bild4

Bild5

Sie fangen Fische aus der Luft. Da sieht Elena einen großen Vogel. Elena erschrickt sich! Er tauscht schnell hinunter und schnappt einen Fisch! Dann isst er den Fisch in einem Mal. Was hört Elena denn da? Es sind die Affen. Sie schleudern von Ast auf Ast. Machen sie ein Fangspiel? fragt Tim. Die Familie geht zusammen weiter. Die Löwen schlafen in der Sonne. Die Giraffen strecken die lange Halse. So essen sie die hohen Blätter im Baum. Was macht denn der Giraffe da? Er steht mit den Beinen weit auseinander. Er trinkt Wasser. Das sieht komisch aus! Es ist Zeit für eine Pause. Es gibt leckere Brötchen und Pfannkuchen. Magst du lieber Erdbeeren oder eine Birne? Gibst du mir die Tomaten? Die Gurke ist schnell weg. Was ist das? Eine Taube will Omas Brötchen essen! Opa schwenkt den Arm. Jetzt kommt ein frecher Vogel von links. Opa brüllt so laut wie ein Löwe. Die Tauben fliegen schnell weg. Tschüs Opa, tschüs Oma, bis zum nächsten Mal. Laut hupend fährt das Auto weg. Unterwegs machen sie ein Ratespiel. Welches Tier bin ich? Uh uh uuuhhh, ruft Elena, der Affe. Zschssssss, zischt Mama. Ich habe Angst vor Schlangen, sagt Papa. Mir ist ein Pinguin lieber. Was ist dein Lieblingstier, Tim? fragt Papa. Doch Tim sagt nichts. Dann brüllt der Löwe. Alle müssen lachen.

Elena schrikt! Hij duikt snel naar beneden en pakt een vis! Dan eet hij de vis in een keer op.

Wat hoort Elena daar? Het zijn de apen. Ze slingeren van tak tot tak. Doen ze tikkertje? vraagt Tim. De familie loopt samen verder. De leeuwen slapen in de zon. De giraffen strekken hun lange nek uit. Zo eten ze de bladeren hoog in de boom. Wat doet de giraf daar? Hij staat met de benen wijd. Hij drinkt water. Dat ziet er gek uit! Het is tijd om uit te rusten. Er zijn heerlijke broodjes en pannenkoeken. Heb je liever aardbeien of een peer? Mag ik de tomaten? De komkommer is snel op. Wat is dat? Een duif wil Oma’s broodje eten! Opa zwaait met zijn arm. Nu komt er links een brutale vogel. Opa brult zo hard als een leeuw. De duiven vliegen snel weg. Dag opa, dag oma, tot de volgende keer. Luid toeterend rijdt de auto weg. Onderweg doen ze een raadspel. Welk dier ben ik? Oewaoewaoewa, roept Elena, de aap. Ssssssssssss, sist Moeder. Ik ben bang voor slangen, zegt Vader. Ik heb liever een pinguïn. Wat is jouw lievelingsdier, Tim? vraagt vader. Maar Tim zegt niets. Dan geeft de leeuw een brul. Iedereen moet lachen.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 4

Activiteit 3. Bilderbuch Klik dan op het onderdeel prentenboek. Nu wordt het verhaal weer voorgelezen, maar kunt u zelf de “bladzijden omslaan”. Luister met de kinderen naar het verhaal en wijs ondertussen de volgende afbeeldingen aan: • [nieuw] der Pinguin, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Baum • [herhaling] der Arm, das Bein, der Bauch, die Nase, der Fuβ, das Knie, das Auge, der Kopf, die Hand, das Ohr, das Haar, der Mund Activiteit 4. Was bin ich? Bied twee nieuwe woorden aan: der Baum en der Vogel. Beeld een boom uit, zeg Ich bin der Baum, en laat de zin een aantal keren herhalen door de kinderen. Doe hetzelfde met het woord der Vogel. Ga dan de klas rond en geef ieder kind een dierennaam in een zin (Du bist ein Pinguin, ein Känguru, ein Affe, eine Giraffe, ei Krokodil, ein Löwe). Laat ieder kind telkens de gekregen naam hardop herhalen wanneer u die gegeven heeft (Ich bin ein Pinguin, ein Kängury, ein Affe, eine Giraffe, ein Elefant, ein Krokodil, ein Löwe). Er zullen meer kinderen met dezelfde dierennaam zijn. Speel dan een spel. Het gaat als volgt: Stap 1 U stelt een vraag terwijl u de vraag ook uitbeeldt, bijvoorbeeld Welk dier is gevaarlijk? [maak bijvoorbeeld woeste hapbewegingen]. Stap 2 De betreffende ‘dieren’ gaan staan [dus de leeuwen en krokodillen]. Stap 3 Dan vraagt u: Wat ben je? aan enkele kinderen. Om de beurt zegt een aantal kinderen: Ich bin ein [Krokodil/ Löwe]. Eventueel geeft u het begin van de zin. Zegt het kind alleen de dierennaam dan herhaalt u de hele zin correct in het Duits. Doe het eerst een paar keer voor met één kind. Speel het dan met de hele klas. Leerkracht: Welches Tier geht so? [loop als een pinguïn] Kind: [staat op] Leerkracht: Was bist du? Kind: Ich bin ein Pinguin. Voorbeeldvragen: - Welches Tier brüllt laut? - Welches Tier kann auf einen Baum klettern? - Welches Tier hat einen langen Hals? - Welches Tier ist ein Vogel? - Welches Tier hat superlange Beine? - Welches Tier lebt auf dem Land und im Wasser? - Welches Tier ist gefährlich? - Welches Tier kann hoch und weit springen? - Welches Tier isst Fisch? - Welches Tier lebt vor allem in Australien? - Welches Tier isst von einem Baum? Activiteit 5. Lied: Luister naar het lied. De tekst vindt u hieronder. A wie Affe, E wie Ente und dazu das Känguru,

Thema 4

Elena geht in den Zoo 5

allen allen Tieren, schau ich gerne zu. T wie Tiger? L wie Löwe, schau, da kommt ein Elefant. Jetzt gibt's Futter, doch nicht aus meiner Hand. T wie Taube, Sch wie Schlange sieh, dort noch ein Pinguin, ist der süß, da muss ich mich hinknien. U hangt een aantal flashcards van dieren genummerd op (een aantal dat wel en enkele die niet in het lied voorkomen). De kinderen en luisteren naar het lied en noteren de 2 nummers die niet in het lied voorkomen. Daarna bespreekt u een dier, bijvoorbeeld tijger. • Das ist ein Tiger. • Der Tiger ist groß. • Der Tiger ist schnell. • Der Tiger ist gefährlich! • Der Tiger isst Tiere. • Der Tiger kann auf einen Baum klettern. • Der Tiger wohnt in einem Zoo. En dat dan voor een aantal dieren.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les. Zijn deze bereikt?

Thuiswerk Vertel de kinderen dat alle oefeningen in het programma van Elena ook thuis opnieuw te beluisteren, zien en spelen zijn. 1 Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten”. 2 Oefen met het lied. 3 Luister nogmaals naar het prentenboek.

Tip Geef de flitskaarten een duidelijk zichtbare plaats in de klas en creëer op deze manier een “Duitse hoek”, als u ten minste een eigen lokaal hebt.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 6

Les 4.2 Kernwoorden Duits die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch

Nederlands de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis

Zinsstructuren Duits Was bin ich? Ich bin ein/eine ..

Nederlands Wat ben ik? Jij bent een …

Doelen ➢ ➢ ➢ ➢

De kinderen luisteren naar het verhaal. De kinderen oefenen met het uitbeelden van het verhaal. De kinderen oefenen met een deel van de kernwoorden. De kinderen oefenen het lied.

Materialen (selectie) • • •

de geprinte versie van het prentenboek de digitale flitskaarten uit Elena II, thema 4: die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch werkblad 4.2 en een schaar voor ieder kind

Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord van de betreffende thema’s van Elena I en II. Daar vindt u de flitskaarten en het werkblad.

Introductie Start de les met het noemen van de taaldoelen in het Nederlands. Wat gaan we vandaag leren?

Verwerking Activiteit 1. Video De kinderen kijken en luisteren naar het filmpje Elena geht in den Zoo. Wijs tijdens het kijken de volgende woorden aan: • [nieuw]: der Pinguin, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe Activiteit 2. Erstelle eine Geschichte Klik op de activiteit. De kinderen zien plaatjes uit het prentenboek en het verhaal wordt verkort verteld. Daarna moeten de kinderen de plaatjes in de goede volgorde zetten. Als het in de goede volgorde staat, wordt het verhaal nog een keer verteld.

Bild1

Duits Schau, die Kinder sitzen hinten im Auto. Sie fahren in den Zoo. Jeder hat einen Rucksack mit Essen und Getränken. Unterwegs spielen sie ein Spiel.

Nederlands Kijk, de kinderen zitten achterin de auto. Ze gaan naar de dierentuin. Iedereen heeft een rugzak met eten en drinken. Onderweg spelen ze een spelletje. De tijd vliegt voorbij.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 7

Bild2

Bild3

Bild4

Bild5

Die Zeit geht schnell vorbei. Opa und Oma warten am Zoo. Die Pinguine bekommen um 10 Uhr das Essen. Sie fangen Fische aus der Luft. Da sieht Elena einen großen Vogel. Er tauscht schnell hinunter und schnappt einen Fisch! Was hört Elena denn da? Es sind die Affen. Sie schleudern von Ast auf Ast. Die Löwen schlafen in der Sonne. Die Giraffen strecken die lange Halse. So essen sie die hohen Blätter im Baum. Was ist das? Eine Taube will Opas Brötchen essen! Opa schwenkt den Arm. Jetzt kommt ein frecher Vogel von links. Opa brüllt so laut wie ein Löwe. Die Tauben fliegen schnell weg. Welches Tier bin ich? Zschssssss, zischt Mama. Ich habe Angst vor Schlangen, sagt Papa. Mir ist ein Pinguin lieber. Was ist dein Lieblingstier, Tim? fragt Papa. Doch Tim sagt nichts. Dann brüllt der Löwe.

Opa en oma wachten bij de dierentuin. De pinguïns krijgen eten om 10 uur. Ze vangen de vis uit de lucht. Daar ziet Elena een grote vogel. Hij duikt snel naar beneden en pakt een vis!

Wat hoort Elena daar? Het zijn de apen. Ze slingeren van tak tot tak. De leeuwen slapen in de zon. De giraffen strekken hun lange nek uit. Zo eten ze de bladeren hoog in de boom.

Wat is dat? Een duif wil Opa’s broodje eten! Opa zwaait met zijn arm. Nu komt er links een brutale vogel. Opa brult zo hard als een leeuw. De duiven vliegen snel weg.

Welk dier ben ik? Ssssssssssss, sist Moeder. Ik ben bang voor slangen, zegt Vader. Ik heb liever een pinguïn. Wat is jouw lievelingsdier, Tim? vraagt vader. Maar Tim zegt niets. Dan geeft de leeuw een brul.

Geef dan een kind de geprinte versie van het prentenboek. Kan hij of zij het prentenboek in de goede volgorde in de klas ophangen? Wijs dan de platen een voor een aan. De kinderen beelden uit wat er staat terwijl u erover vertelt. Activiteit 3. Bingo Voor deze activiteit heeft u het werkblad en een schaar nodig voor ieder kind (genummerd als 4.2). Oefen met de kernwoorden: [nieuw] die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch Doe dit met de digitale flitskaarten. Geef ieder kind het werkblad en een schaar. Op het werkblad ziet u plaatjes van verschillende kernwoorden. Laat de kinderen deze plaatjes uitknippen en er vier uitkiezen. Deze leggen ze met het plaatje naar boven voor zich op de tafel. De rest leggen ze op een stapeltje op de hoek van de tafel: we gaan Bingo spelen. U roept een woord en als het kind het woord heeft, mag hij of zij het plaatje omdraaien. Wie heeft als eerste alle kaartjes omgedraaid?

Thema 4

Elena geht in den Zoo 8

Activiteit 4. Welches Tier bin ich? Voor deze activiteit heeft u het werkblad voor ieder kind. Oefen met de kinderen het gesprekje: Leerkracht: Was bin ich? [en beeldt een dier uit.] Kinderen: [Zeg de zin voor:] Du bist ein Pinguin / ein Löwe / etc. Doe dan een coöperatieve oefening. De kinderen kiezen een kaartje van hun werkblad. Ze lopen rond in de klas tot u Halt/Stopp zegt. Dan zoekt iedereen een partner. Om de beurt stellen ze elkaar de vraag: Was bin ich? en beeldt het dier uit. De ander beantwoordt de vraag. Degene met het kortste haar begint. Dan zegt u weer: Geh! Doe zo een aantal rondes. Bespreek de regels: - Bespreek of ze dierengeluiden mogen maken of niet. - De kinderen laten elkaar de kaartjes niet zien! Doe de oefening eerst een keer voor met een kind. Laat dan twee kinderen het voordoen. Speel het dan met de hele klas. U kunt ook een variant spelen: - Als het dier anders is, mogen de kinderen verder naar de volgende ronde. - Als het dier hetzelfde is, moeten beide kinderen gaan zitten. Wie blijft er over? Activiteit 5. Lied Luister naar het lied.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les in het Nederlands. Zijn deze bereikt?

Thuiswerk 1 2 3

Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten”. Oefen met het lied. Luister nogmaals naar het prentenboek.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 9

Les 4.3 Kernwoorden Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis

Uitbreidingswoorden Duits der Bauernhof, zu Hause

Nederlands de boerderij, thuis

Herhaling woorden Duits

Nederlands

[Elena I, thema 1] der Hund, die Katze [Elena I, thema 8] die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn

[Elena I, thema 1] de hond, de poes [Elena I, thema 8] de koe, het kalf, de schaap, het lammetje, de paard, het veulen, de varken, het big, de kip, het kuiken, de geit, de haan

Zinstructuren Duits Was ist das? Das ist ein/eine … Wo wohnt ein Pinguin? Ein Pinguin wohnt … in einem Zoo / auf einem Hof / zu Hause

Nederlands Wat is dat? Dat is … Waar woont een pinguïn? Een pinguïn woont … in de dierentuin / op de boerderij / thuis

Doelen ➢ ➢ ➢ ➢

De kinderen oefenen met het uitbeelden van het verhaal. De kinderen oefenen met een deel van de kernwoorden. De kinderen oefenen met beschrijven waar een dier woont. De kinderen zingen een lied.

Materialen •

de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena II, thema 4: der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch • de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 1: der Hund, die Katze • de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 8: die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord van Elena I en II. Daar vindt u de flitskaarten.

Introductie Noem de taaldoelen in het Nederlands. Wat gaan we vandaag leren?

Thema 4

Elena geht in den Zoo 10

Verwerking Activiteit 1. Erstelle eine Geschichte U kunt beginnen met het verhaal op het digibord, maar u kunt dit ook overslaan als u denkt dat de kinderen het verhaal goed genoeg kennen. Klik op de activiteit. De kinderen zien plaatjes uit het prentenboek en het verhaal wordt verteld. Daarna moeten de kinderen de plaatjes in de goede volgorde zetten. Als het in de goede volgorde staat, wordt het verhaal nog een keer verteld. Geef een aantal kinderen de geprinte versie van het prentenboek. Kunnen zij in de goede volgorde gaan staan voor de klas of het prentenboek in de goede volgorde in de klas ophangen? Wijs dan de platen een voor een aan. De kinderen beelden uit wat er staat terwijl u erover vertelt. Activiteit 2. Sprechbild Activeer de praatplaat. De kinderen zien een afbeelding met verschillende hotspots. Kunnen de kinderen de verschillende afbeeldingen benoemen? Vraag: Was ist das? Klik op de hotspots ter controle en laat de kinderen de woorden nazeggen in een zin: Das ist ein/e… Activiteit 3. Zoo, Hof, Zuhause? Bied (een selectie van) de volgende woorden aan: • [herhaling] der Hund, die Katze, die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn • [nieuw] der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch • [uitbreiding] der Hof, zu Hause Bied de woorden aan door – daar waar mogelijk - de digitale flitskaarten te gebruiken en de kinderen de woorden hardop te laten herhalen. Speel dan een spel. U kunt dit doen door de kinderen te laten lopen of door te wijzen. In één hoek is der Hof en in een andere hoek is der Zoo. Zu Hause is bij het kind zelf, dus dan blijven de kinderen zitten of wijzen ze naar zichzelf. Noem een dier in een hele zin en vraag waar het dier thuishoort: Ich bin ein Pinguin. Wo wohne ich? In einem Zoo – auf einem Hof – zu Hause? Als de kinderen het goede antwoord hebben gegeven, geeft u de hele zin: Super! Ein Pinguin wohnt in einem Zoo. Ga zo de lijst met dieren af. Als differentiatie kunt u de activiteit als volgt afsluiten: vraag de kinderen het volgende: Wer wohnt auf einem Hof? die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn Wer wohnt in einem Zoo? die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, dieGiraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch plus eventueel enkele boerderijdieren Activiteit 4. Een lied Luister naar het lied.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les in het Nederlands. Zijn deze bereikt?

Thema 4

Elena geht in den Zoo 11

Thuiswerk 1 2 3

Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten”. Oefen met het lied. Luister nogmaals naar het prentenboek.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 12

Les 4.4 Kernwoorden Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis

Uitbreidingswoorden Duits der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda, wohnen, sagen, die Pflanzen, die Tiere, lustig, besonders

Nederlands de vogel, het zoogdier, de papegaai, de neushoorn, de ijsbeer, de panda, wonen, zeggen planten, dieren, grappig, speciaal

Herhaling woorden Duits [Elena I, thema 1] der Hund, die Katze [Elena I, thema 8] die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn [Elena 2, thema 1] essen

Nederlands [Elena I, thema 1] de hond, de poes [Elena I, thema 8] de koe, het kalf, de schaap, het lammetje, de paard, het veulen, de varken, het big, de kip, het kuiken, de geit, de haan [Elena 2, activiteiten] eten

Zinsstructuren Duits Ich stelle mir vor … Ist es ..? Es ist … Wo wohnt es? Es wohnt … in einem Zoo / auf einem Hof / zu Hause Was isst es? Es isst … Was sagt es? Es sagt … Was ist besonders an dem Tier?

Nederlands Ik denk aan ... Is het … ? Het is … . Waar woont het? Het woont… in de dierentuin / op de boerderij / bij mij thuis. Wat eet het? Het eet …. Wat zegt het? Het zegt: …. Wat is er speciaal aan het dier?

Doelen ➢ De kinderen oefenen met een deel van de kernwoorden. ➢ De kinderen oefenen een kort gesprek over de eigenschappen van dieren.

Materialen (selectie) • • •

de digitale of geprinte flitskaarten van Elena II, thema 4: der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 1: der Hund, die Katze de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 8: die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn

Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord van de betreffende thema’s van Elena I en II. Daar vindt u de flitskaarten.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 13

Introductie Start de les met het noemen van de taaldoelen in het Nederlands. Wat gaan we vandaag leren? Bespreek dan in het Nederlands dat dieren vaak ingedeeld worden: vogels bij vogels, zoogdieren bij zoogdieren, vissen bij vissen, enzovoort. Maar dieren kunnen ook ingedeeld worden op het voedsel dat ze eten (bijvoorbeeld: vleeseters en planteneters), op de plek waar ze wonen (bijvoorbeeld: in de dierentuin, op de boerderij, thuis) enzovoort.

Verwerking Activiteit 1. Was ist es? Voor deze activiteit oefent u eerst met de dierennamen. • [herhaling] der Hund, die Katze, die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn • [nieuw] der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch • [uitbreiding] der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda Dat kan via de digitale of geprinte flitskaarten. U kunt uit de woorden hierboven uw keuze maken; u hoeft niet alle woorden te gebruiken. Observeer wat uw kinderen aankunnen. Bied wel de uitbreidingswoorden de vogel en het zoogdier aan, als de kinderen tenminste al weten wat dat is. Koppel deze aan een beweging, bijvoorbeeld: - ‘vliegen’ met de armen voor de vogel - ‘kind aan de borst’ houden voor het zoogdier. Speel dan een spel zodat de kinderen hun kennis van de wereld kunnen laten zien. U noemt in willekeurige volgorde de dieren en de kinderen moeten per dier met bewegingen aangeven of het een vogel of een zoogdier is. Herhaal dan het antwoord in een hele zin: - Richtig, eine Ente ist ein Vogel. - Prima! Ein Schwein ist ein Säugetier. Vogel: Zoogdier:

das Huhn, das Küken, der Hahn, die Ente, der Pinguin, die Taube, der Papegei der Hund, die Katze, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, die Ziege, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, der Löwe, das Nashorn, der Tiger, der Eisbär, der Panda

Activiteit 2. Ich gehe in einen Tierladen und … Voor deze activiteit oefent u eventueel nogmaals met de dierennamen (zie activiteit 1). Oefen net zoveel dierennamen als dat u kinderen in de klas heeft: iedere kind krijgt straks zijn of haar eigen individuele dierennaam. Speel dan een spel. Begin met de zin: Ich gehe in den Tierladen und kaufe eine Ente. Wijs dan een kind aan die herhaalt wat u zegt en zijn of haar dierennaam toevoegt. Het volgende kind herhaalt wat de eerste kind zei en voegt zijn of haar eigen dierennaam toe. Ga zo verder. Kan een kind niet alle dieren meer noemen. Begin dan bij dat kind opnieuw. Hoeveel dieren kunnen de kinderen maximaal onthouden? Als differentiatie kunt u het spel nogmaals spelen, waarbij de kinderen hun eigen dierennaam verzinnen. Ook kunt u het spel in groepjes van 4 laten spelen. Help de kinderen door plaatjes van dieren te laten zien op het bord of in de Duitse hoek waaruit ze kunnen kiezen.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 14

Activiteit 3. Tiergespräche Ga naar “Für die Lehrkraft” en klik op de activiteit. Luister samen met de kinderen naar het volgende gesprek. Dialoog 4.4 Ich stelle mir ein Tier vor. Ist es ein Vogel? Nein, es ist kein Vogel. Wo wohnt das Tier? Es wohnt im Zoo. Was isst das Tier? Es isst Pflanzen. Was sagt das Tier? Es sagt: Oewaoewaoe! Was gefällt dir vor allem? Es ist lustig! Es ist ein Affe. Laat het gesprek nog een keer horen, maar nu zin voor zin. Vraag de kinderen de zinnen te herhalen. Oefen dan het gesprek in tweetallen. Activiteit 4. Spiele In het programma zitten verschillende spelletjes, zoals Memorie. Wie heiße ich? of Kombinationsspiel. Speel samen met de kinderen de verschillende spelletjes.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les in het Nederlands. Zijn deze bereikt?

Thuiswerk 1 2 3

Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten” of door de spelletjes te spelen. Oefen met het gesprek. Probeer 7 dierentuindieren uit je hoofd op te noemen.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 15

Les 4.5 Kernwoorden Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis

Uitbreidingswoorden Duits der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda, wohnen, sagen, die Pflanzen, die Tiere, lustig, besonders

Nederlands de vogel, het zoogdier, de papegaai, de neushoorn, de ijsbeer, de panda, horen, zien, wonen, planten, dieren, grappig, speciaal

Herhaling woorden Duits [Elena I, thema 1] der Hund, die Katze [Elena I, thema 8] die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn [Elena II, Aktivitäten] essen, trinken Elena II, Eigenschaften] klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich

Nederlands [Elena I, thema 1] de hond, de poes [Elena I, thema 8] de koe, het kalf, het schaap, het lammetje, de paard, het veulen, de varken, het big, de kip, het kuiken, de geit, de haan [Elena 2, activiteiten] eten, drinken [Elena 2, bijvoeglijke naamwoorden] klein en groot, dik en dun, lang en kort, hoog en laag, licht en zwaar, warm en koud, snel en langzaam, hard en zacht

Zinsstructuren Duits Ich stelle mir vor … Ist es ..? Es ist … Wo wohnt es? Es wohnt … in einem Zoo / auf einem Hof / zu Hause Was isst es? Es isst … Was sagt es? Es sagt … Was ist besonders an dem Tier? Ich sehe … Ich höre ….

Nederlands Ik denk aan ... Is het … ? Het is … . Waar woont het? Het woont… in de dierentuin / op de boerderij / bij mij thuis. Wat eet het? Het eet …. Wat zegt het? Het zegt: …. Wat is er speciaal aan het dier? Ik zie … Ik hoor …

Doelen ➢ De kinderen oefenen met een deel van de kernwoorden. ➢ De kinderen oefenen een kort gesprek over de eigenschappen van dieren. ➢ De kinderen oefenen met iets vertellen over een dier.

Materialen (selectie) • •

de digitale of geprinte flitskaarten van Elena II, thema 4: der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 1: der Hund, die Katze

Thema 4

Elena geht in den Zoo 16



de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 8: die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn • de bijvoeglijke naamwoorden van Elena II, bijvoeglijke naamwoorden: klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord van de betreffende thema’s van Elena I en II. Daar vindt u de flitskaarten.

Introductie Begin de les met het noemen van de taaldoelen in het Nederlands. Vraag dan welke kinderen een aantal dierentuindieren in het Duits kunnen noemen. Laat de rest van de klas die dieren herhalen.

Verwerking Activiteit 1. Welches Tier stelle ich dar? Zorg ervoor dat u de geprinte flitskaarten heeft van in ieder geval zo’n 7 dieren; deze flitskaarten heeft u nodig voor het spel. Oefen met (een selectie van) de namen van de dieren: • [herhaling] der Hund, die Katze, die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn • [nieuw] der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch • [uitbreiding] der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda Dat kan via de digitale of geprinte flitskaarten. Oefen met het zinnetje Ich sehe einen Affen/Löwen/Elefanten / eine Ziege/Schlange /ein Schwein/Ferkel … terwijl u de 7 geprinte flitskaarten laat zien.1 Oefen vervolgens met het zinnetje: Ich höre …terwijl u een aantal dierengeluiden maakt bij de flitskaarten. Speel dan een spel. Verdeel de klas in twee teams. Stap 1 Roep één kind uit een team naar voren. Laat het kind een plaatje van een dier zien. Stap 2 Het gekozen kind beeldt dit dier uit – zonder geluid te maken. Kunnen de teamgenoten het raden? Gebruiken ze ook het zinnetje: Ich sehe …? Dan krijgen ze 2 punten. Kunnen ze het niet raden? Dan volgt stap 3. Stap 3 Het gekozen kind beeldt het dier nogmaals uit en maakt geluid. Kunnen de teamgenoten het nu raden? Gebruiken ze ook het zinnetje: Ich höre … ? Dan krijgen ze 1 punt. Kunnen ze het niet raden? Dan volgt stap 4. Stap 4 Het andere team mag raden. Als het goed is, verdienen zij 1 punt. Stap 5 Dat andere team is aan de beurt om een dier uit te beelden en te raden. Speel zo een aantal rondes. Wie wint?

1

Bij manlijke woorden komt einen, bei vrouwelijke eine, bij onzijdige woorden blijft ein ein. Let op. Affe, Löwe, Elefant krijgen na einen een n of en aan het eind.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 17

Activiteit 2. Tiergespräche Herhaal het gesprek van de vorige keer. Ga naar “Für die Lehrkraft” en klik op de activiteit. Luister samen met de kinderen naar het volgende gesprek. Dialoog 4.4 Ich stelle mir ein Tier vor. Ist es ein Vogel? Nein, es ist kein Vogel. Wo wohnt das Tier? Es wohnt im Zoo. Was isst das Tier? Es isst Pflanzen. Was sagt das Tier? Es sagt: Oewaoewaoe! Was gefällt dir vor allem? Es ist lustig! Es ist ein Affe. Laat het gesprek nog een keer horen, maar nu zin voor zin. Vraag de kinderen de zinnen te herhalen. Oefen dan het gesprek in tweetallen. Om te differentiëren, kunt u kinderen vragen om een gesprek te voeren over een ander dier, bijvoorbeeld een leeuw of een pinguïn. Oefen dat eerst samen, en daarna in tweetallen. Activiteit 3: Wie sieht‘s aus? Voor deze activiteit heeft u de volgende materialen nodig: • de geprinte flitskaarten van zo’n 7-10 dieren (afhankelijk van hoe goed de kinderen de woorden beheersen) • de bijvoeglijke naamwoorden: klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich Bied (een selectie van) de volgende woorden aan: • [uitbreiding] klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich Oefen dan de tegenstellingen: zeg een woord en de kinderen noemen het tegengestelde. Herhaal dan beide woorden nogmaals, zodat minder snelle kinderen de woorden ook in zich opnemen. Laat dan een flitskaart van een dier zien en beschrijf het dier, bijvoorbeeld: [flitskaart van een lam] Ein Lamm ist klein. [flitskaart van een schaap] Ein Schaf ist groß. [flitskaart van een olifant] Ein Elefant ist dick. [flitskaart van een giraffe] Eine Giraffe is dünn. Probeer hier steeds de tegenstellingen te benadrukken. Laat dan nogmaals de flitskaarten zien. Moedig de kinderen ook iets te zeggen over een dier (al is dat in L1), wat u telkens herhaalt (in het Duits) bijvoorbeeld: [flitskaart van een lam] Ein Lamm ist klein. Ein Lamm ist klein Ein Lamm ist warm.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 18

[flitskaart van een krokodil]

Ein Krokodil ist kalt. Ein Krokodil ist groß.

Laat tenslotte de kinderen telkens zinnen afmaken over verschillende dieren: u start de zin en de kinderen mogen de zin afmaken na hand opsteken; zo hebben alle kinderen even tijd om na te denken. Activiteit 4. Spiele In het programma zitten verschillende spelletjes, zoals Memorie, Wie heiße ich? of Kombinationsspiel. Speel samen met de kinderen de verschillende spelletjes.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les in het Nederlands. Zijn deze bereikt?

Thuiswerk 1 2 3

Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten” of door de spelletjes te spelen. Oefen met het gesprek. Kies een dierentuindier. Zorg ervoor dat je weet hoe het dier heet in het Duits. Vertel in één zin iets over het dier.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 19

Les 4.6 Kernwoorden Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch, der Baum, der Ast

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis, de boom, de tak

Uitbreidingswoorden Duits der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda, wohnen, sagen, die Pflanzen, die Tiere, lustig, besonders [Elena II, Aktivitäten] springen, essen, trinken [Elena II, Eigenschaften] klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich

Nederlands de vogel, het zoogdier, de papegaai, de neushoorn, de ijsbeer, de panda, gevaarlijk, grappig, klimmen, vliegen, wonen, planten, dieren [Elena II, activiteiten] springen, eten, drinken [Elena II, bijvoeglijke naamwoorden] klein en groot, dik en dun, lang en kort, hoog en laag, licht en zwaar, warm en koud, snel en langzaam, hard en zacht

Herhaling woorden Duits [Elena I, thema 1] der Hund, die Katze [Elena I, thema 8] die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn

Nederlands [Elena I, thema 1] de hond, de poes [Elena I, thema 8] de koe, het kalf, de schaap, het lammetje, de paard, het veulen, de varken, het big, de kip, het kuiken, de geit, de haan

Zinsstructuren Duits Ich gehe in den Zoo. Kommst du mit? Wohin gehen wir zuerst? Wir gehen zuerst/dann zu den … Was ist dein Lieblingstier? Mein Lieblingstier ist … Warum magst du …?

Nederlands Ik ga naar … Ga je mee? Waar gaan we eerst / daarna naartoe? We gaan eerst / daarna naar …. Wat is je lievelingsdier? Mijn lievelingsdier is …. Waarom houd jij van …?

Doelen ➢ ➢ ➢ ➢

De kinderen oefenen met een deel van de kernwoorden. De kinderen oefenen een kort gesprek over een bezoek aan de dierentuin. De kinderen oefenen met iets vertellen over een dier. De kinderen oefenen met de rap.

Materialen (selectie) • •

de digitale of geprinte flitskaarten van Elena II, thema 4: der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 1: der Hund, die Katze

Thema 4

Elena geht in den Zoo 20

• •

de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 8: die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn de digitale of geprinte flitskaarten van Elena II, bijvoeglijke naamwoorden: klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich

Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord. Daar vindt u de flitskaarten.

Introductie Benoem de taaldoelen in het Nederlands. Nodig een aantal kinderen uit om iets te vertellen over een dierentuindier in het Duits.

Verwerking Activiteit 1: Tegenstellingen Voor deze activiteit heeft u de geprinte flitskaarten nodig van 7-10 dieren. Kijk goed hoeveel woorden de kinderen aankunnen. Bied de volgende woorden aan: • [bijvoeglijke naamwoorden] klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich Dat kan via woordkaarten. Oefen dan de tegenstellingen: roep een woord en de kinderen roepen het tegengestelde. Herhaal dan beide woorden nogmaals, zodat minder snelle kinderen de woorden ook in zich opnemen. Bied vervolgens (een selectie van) de dieren nogmaals aan, als u denkt dat dat nodig is. • [herhaling] der Hund, die Katze, die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn • [nieuw] der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch • [uitbreiding] der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda Dat kan grotendeels via de digitale of geprinte flitskaarten. Geef dan een aantal voorbeeldzinnen. Gebruik de geprinte flitskaarten van de dieren: Ein Schaf ist groß und ein Lamm ist [pauze] klein Ein Elefant ist dick und eine Giraffe ist [pauze] dünn. Laat dan de kinderen telkens de zin afmaken; zeg dat het steeds om tegenstellingen gaat. Geef alle kinderen telkens even tijd om na te denken: Ein Pferd ist groß und ein Fohlen ist … [klein] Ein Elefant ist groß und ein Pinguin ist … [klein]. Ein Küken ist klein und ein Huhn ist … [groß]. Ein Känguru springt hoch und eine Ziege springt … [niedrig]. Ein Papagei fliegt hoch und ein Huhn fliegt … [niedrig]. Ein Säugetier ist warm und ein Fisch ist ... [kalt]. Ein Krokodil ist kalt und ein Pferd ist … [warm]. Ein Tiger ist schnell und ein Huhn ist … [langsam]. Ein Pinguin ist langsam und ein Pferd ist … [schnell].

Thema 4

Elena geht in den Zoo 21

Activiteit 2. Wat weet je over dit dier? Voor deze activiteit heeft u de geprinte flitskaarten nodig van 7-10 dieren, een flitskaart per groepje van 3-4 kinderen.Bied de volgende woorden aan: • [nieuw] der Baum, der Ast • [uitbreiding] gefährlich, lustig, klettern, wohnen, essen, trinken Laat een geprinte flitskaart zien over een dier, bijvoorbeeld een tijger. Vertel iets over het dier: Das ist ein Tiger. Ein Tiger ist groß. Ein Tiger ist schnell. Ein Tiger ist gefährlich! Ein Tiger isst Tiere. Ein Tiger kann auf einen Baum klettern. Ein Tiger wohnt in einem Zoo. Verdeel de klas in groepen van 3-4 kinderen. Deel dan de flitskaarten met de dieren uit aan de groepen. De groep bereidt een korte presentatie voor over één dier. Als alle kinderen veel vertrouwen hebben in zichzelf, kunt u hen om de beurt een zin laten zeggen. Als dat niet zo is kunt u enkele kinderen uit de groep de groep laten vertegenwoordigen. Alle kinderen helpen wel mee met de voorbereiding. Activiteit 3. Een kort gesprek over een bezoek aan de dierentuin Ga naar “Für die Lehrkraft” en klik op de activiteit. Luister samen met de kinderen naar het volgende gesprek. Dialoog 4.6 Ich fahre in den Zoo. Kommst du mit? Ja, gern. Wohin gehen wir? Wir beginnen mit den Pinguinen. Wohin gehen wir dann? Dann gehen wir zu den Tigern. Was ist dein Lieblingstier? Mein Lieblingstier ist der Tiger. Warum magst du Tiger? Tiger sind groß. Tiger sind schnell und gefährlich! Laat het gesprek nog een keer horen, maar nu zin voor zin. Vraag de kinderen de zinnen te herhalen. Oefen dan het gesprek in tweetallen. Activiteit 4. Lied en rap Zing samen met de kinderen het lied en oefen de rap, een bekende Duitse tongbreker. Wenn Fliegen hinter Fliegen fliegen fliegen Fliegen Fliegen nach.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les in het Nederlands. Zijn deze bereikt?

Thuiswerk 1

Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten” of door de spelletjes te spelen.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 22

2 3 4

Oefen met het gesprek. Oefen met de rap. Bedenk wat je lievelingsdier is en wat je over dat dier kunt vertellen. Twee zinnen zijn genoeg.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 23

Les 4.7 Kernwoorden Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch, der Baum, der Ast

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis, de boom, de tak

Uitbreidingswoorden Duits der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda, wohnen, sagen, die Pflanzen, die Tiere, lustig, besonders [Elena II, activiteiten] springen, trinken, essen, mögen [Elena II, bijvoeglijke naamwoorden] klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich

Nederlands de vogel, het zoogdier, de papegaai, de neushoorn, de ijsbeer, de panda, gevaarlijk, grappig, klimmen, vliegen, wonen, planten [Elena II, activiteiten] springen, drinken, eten, houden van [Elena II, bijvoeglijke naamwoorden] klein en groot, dik en dun, lang en kort, hoog en laag, licht en zwaar, warm en koud, snel en langzaam, hard en zacht

Herhaling woorden Duits [Elena I, thema 1] der Hund, die Katze [Elena I, thema 8] die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn [Elena I, Farben] [Elena I, Farben] blau, rot, grün, gelb, schwarz, weiß, rosa, braun, orange, lila

Nederlands [Elena I, thema 1] de hond, de poes [Elena I, thema 8] de koe, het kalf, de schaap, het lammetje, de paard, het veulen, de varken, het big, de kip, het kuiken, de geit, de haan [Elena I, kleuren] blauw, rood, groen, geel, zwart, wit, roze, bruin, oranje, paars

Zinsstructuren Duits Ich gehe in den Zoo. kommst du mit? Wohin gehen wir als Erstes? Wir gehen als Erstes /danach zu den .. Was ist dein Lieblingstier? Mein Lieblingstier ist,.. Warum magst du …

Nederlands Ik ga naar …Ga je mee? Waar gaan we eerst / daarna naartoe? We gaan eerst / daarna naar …. Wat is je lievelingsdier? Mijn lievelingsdier is …. Waarom houd jij van …?

Doelen ➢ ➢ ➢ ➢

De kinderen kennen de kernwoorden. De kinderen oefenen een kort gesprek over een bezoek aan de dierentuin. De kinderen oefenen met iets vertellen over een dier. De kinderen oefenen met het lied.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 24

Materialen (selectie) • • • • •

de digitale of geprinte flitskaarten van Elena II, thema 4: der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 1: der Hund, die Katze de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 8: die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn de bijvoeglijke naamwoorden van Elena II: klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich de digitale of geprinte flitskaarten van Elena I, kleuren: blau, rot, grün, gelb, schwarz, weiß, rosa, braun, orange, lila

Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord. Daar vindt u de flitskaarten.

Introductie Bespreek dan de taaldoelen van deze les in het Nederlands. Nodig kinderen iets over hun lievelingsdier te vertellen in het Duits.

Verwerking Activiteit 1. Een kort gesprek over een bezoek aan de dierentuin Doe het gesprek van de vorige les nogmaals. Ga naar “Voor de leerkracht” en klik op de activiteit. Luister samen met de kinderen naar het volgende gesprek. Dialoog 4.6 Ich fahre in den Zoo. Kommst du mit? Ja, gern. Wohin gehen wir? Wir beginnen mit den Pinguinen. Wohin gehen wir dann? Dann gehen wir zu den Tigern. Was ist dein Lieblingstier? Mein Lieblingstier ist der Tiger. Warum magst du Tiger? Tiger sind groß. Tiger sind schnell und gefährlich! Laat het gesprek nog een keer horen, maar nu zin voor zin. Vraag de kinderen de zinnen te herhalen. Oefen dan het gesprek in tweetallen. Als differentiatie kunt u in plaats van tijgers een ander dier laten kiezen. Oefen dan eerst met de bijvoeglijke naamwoorden. Oefen vervolgens het gesprek samen en daarna in tweetallen. • [uitbreiding] klein und groß, dick und dünn, lang und kurz, hoch und niedrig, leicht und schwer, warm und kalt, schnell und langsam, hart und weich Activiteit 2. Waar denk ik aan? Herhaal de kleuren uit Elena I. U kunt de digitale of geprinte flitskaarten gebruiken. • herhaling: [Elena I, Farben] blau, rot, grün, gelb, schwarz, weiß, rosa, braun, orange, lila

Thema 4

Elena geht in den Zoo 25

Kies dan de flitskaarten van 7-10 dieren; het aantal is afhankelijk van hoe goed de kinderen kunnen vertellen over een dier. Laat de flitskaarten een voor een zien en nodig de kinderen uit iets over de dieren te ze1ggen (zoals in de vorige les 4.6). Speel dan een raadspel. U kiest een kind en fluistert een dier in zijn of haar oor. U kunt ook een geprinte flitskaart laten zien. De klasgenoten gaan raden welk dier het is door ja/nee-vragen te stellen. Schrijf eventueel een aantal ja/nee-vragen op het bord om de kinderen te ondersteunen: Ist es ein Vogel? Ist es grau? Ist es ein Säugetier? Isst es Pflanzen? Ist es groß? Isst es Tiere? Ist es klein? Wohnt es auf einem Hof? Ist es schnell? Wohnt es in einem Zoo? Ist es langsam? Wohnt es bei dir zu Hause? Ist es gefährlich? Ist es dein Haustier? Ist es braun? Ist es dein Lieblingstier? U kunt in de eerste rondes ook zelf een aantal vragen stellen om de kinderen op weg te helpen. Activiteit 3. Lied: Zing samen met de kinderen het lied en doe de rap. Activiteit 4. Tijd voor een spel! In het program1ma zitten verschillende spelletjes, zoals Memorie, Wie heiße ich? of Kombinationsspiel. Speel samen met de kinderen de verschillende spelletjes.

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les. Zijn deze bereikt?

Thuiswerk 1 2 3 4

Oefen de woorden met behulp van het onderdeel “Üben mit Worten” of door de spelletjes te spelen. Oefen met het gesprek. Oefen het lied en het lied zodat je het de volgende keer kunt meezingen. Wat is je lievelingsdier uit de dierentuin? Verzin 3 dingen die je over dat dier kunt vertellen.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 26

Les 4.8 Kernwoorden Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch, der Baum, der Ast

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis, de boom, de tak

Uitbreidingswoorden Duits der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda, ein Geräusch machen, bewegen, gefährlich, lustig, wohnen, fliegen, die Pflanzen, die Tiere

Nederlands de vogel, het zoogdier, de papegaai, de neushoorn, de ijsbeer, de panda, een geluid maken, bewegen, gevaarlijk, grappig, klimmen, vliegen, wonen, de planten, de dieren

Herhaling woorden Duits [Elena I, thema 1] der Hund, die Katze [Elena I, thema 8] die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn [Elena I, Farben] blau, rot, grün, gelb, schwarz, weiß, rosa, braun, orange, lila

Nederlands [Elena I, thema 1] de hond, de poes [Elena I, thema 8] de koe, het kalf, de schaap, het lammetje, de paard, het veulen, de varken, het big, de kip, het kuiken, de geit, de haan [Elena I, kleuren] blauw, rood, groen, geel, zwart, wit, roze, bruin, oranje, paars

Doelen ➢ De kinderen kennen de kernwoorden. ➢ De kinderen kunnen iets vertellen over een dier. ➢ De kinderen kunnen het lied zonder ondersteuning zingen.

Materialen (selectie) • • •

de digitale of geprinte flitskaarten van Elena II, thema 4: der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 1: der Hund, die Katze de digitale of geprinte flitskaarten uit Elena I, thema 8: die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn

Ga naar “Für die Lehrkraft” op het digibord van de betreffende thema’s van Elena I en II. Daar vindt u de flitskaarten.

Introductie Wat zijn de taaldoelen vandaag? Bespreek ze met de kinderen in het Nederlands. Leg uit dat het de laatste les van het thema is en dat ze waarschijnlijk de meeste dingen zullen kennen en kunnen. Verdeel de klas dan in groepjes van 4-5. Ieder kind vertelt iets over zijn lievelingsdier in de dierentuin aan de andere groepsleden. Daarna kunt u een kind per groepje vragen iets te vertellen aan de hele klas.

Thema 4

Elena geht in den Zoo 27

Verwerking Activiteit 1. Mag ik …? Voor deze activiteit oefent u eerst met (een selectie van) de dierennamen. Neem net zoveel dierennamen als dat u kinderen in de klas heeft: iedere kind krijgt straks zijn of haar eigen individuele dierennaam. • [herhaling] der Hund, die Katze, die Kuh, das Kalb, das Schaf, das Lamm, das Pferd, das Fohlen, das Schwein, das Ferkel, das Huhn, das Küken, die Ziege, der Hahn • [nieuw] der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe , das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch • [uitbreiding] der Vogel, das Säugetier, der Papagei, das Nashorn, der Eisbär, der Panda Dat kan via de digitale of geprinte flitskaarten. Geef dan de kinderen één voor één een dierennaam. Oefen als volgt: Leerkracht: Du bist ein Pinguin / Löwe / eine Kuh / ein Kalb … etc. Kind: Ich bin ein Pinguin / Löwe / eine Kuh / ein Kalb … etc. Stel dan een vraag. De ‘dieren’ om wie het gaat, komen naar u toe. Bijvoorbeeld: Leerkracht: Alle Tiere, die fliegen können, zu mir! Kinderen: [De kip, de haan, de eend, de duif, de vogel en de papegaai komen bij u.] Leerkracht: Wer bist du? Kinderen: [Om de beurt] Ich bin das Huhn. Ich bin die Taube / … Let er goed op dat de kinderen de dierennamen en de vragen begrijpen. Het gaat om herkenning en plezier. Stel meer makkelijke vragen als het nodig is. U kunt ook differentiëren door de taalsterke kinderen in uw klas moeilijkere namen en vragen te geven. Dit vereist een iets andere voorbereiding. Voorbeeldvragen: • Alle großen / kleinen Tiere zu mir • Alle schnellen / langsamen Tiere zu mir! • Alle gefährlichen Tiere zu mir! • Alle Tiere, die Pflanzen essen, zu mir! • Alle Tiere, die in einem Zoo wohnen, zu mir! • Alle Tiere, die auf einem Hof wohnen, zu mir! • Alle Tiere, die braun sind, zu mir! • Alle Tiere mit 4 Beinen zu mir, usw. Activiteit 2. Wat ben ik? Voor dit spel heeft u geprinte flitskaarten van dieren nodig voor de helft van de klas. Bied de volgende woorden aan: • [uitbreiding] ein Geräusch machen [Maak een geluid.], bewegen [Beweeg.] Leg uit dat u een spel gaat doen. Stap 1 De helft van de kinderen krijgen een flitskaart met daarop een dier. Ze mogen het niet aan elkaar laten zien. Stap 2 De kinderen lopen door de klas tot u zegt: Stopp! Dan zoeken ze een partner zonder kaart. Degene met de kaart vraagt: Wer bin ich?

Thema 4

Elena geht in den Zoo 28

Stap 3 Het andere kind mag vragen stellen, 1 instructie geven en raden tot u weer Stopp! zegt. Stap 4 Het kind met de kaart geeft deze aan het andere kind. Iedereen gaat op zoek naar een nieuwe partner. Speel het spel eerst met een kind. Laat dan twee kinderen het spel voordoen. Speel het tenslotte met de hele klas. Voorbeeldvragen kunt u als hulpmiddel op het bord zetten: Bist du ein Vogel? Bist du braun? Bist du ein Säugetier? Bist du grau? Bist du groß? Isst du Pflanzen? Bist du klein? Isst du Tiere? Bist du schnell? Wohnst du auf einem Hof? Bist du langsam? Wohnst du in einem Zoo? Bist du gefährlich? Bist du ein Haustier? Bist du lustig? Activiteit 3. Tijd voor een spel In het programma zitten verschillende spelletjes, zoals Memorie, Wie heiße ich? of Kombinationsspiel Speel samen met de kinderen de verschillende spelletjes. Activiteit 4. Lied of rap Doe samen met de kinderen het lied of de rap (meerderheid beslist).

Afsluiting Herhaal kort de taaldoelen van de les in het Nederlands. Zijn deze bereikt? Bespreek dan wat de doelen waren van dit hele thema. Hebben de kinderen het idee dat ze nu meer kunnen dan toen ze aan het thema begonnen? Dit is ook een mooi moment om in de Duitse hoek te kijken. Wat hing er eerst? Wat is eraan toegevoegd in de loop van de tijd?

Tenslotte Als u als leerkracht ook graag wil weten of een kind vooruitgang boekt en of een kind de aangeboden lesstof tot zich heeft genomen, kunt u naast uw observaties er ook voor kiezen de kinderen een korte woordentoets op de computer af te nemen. De woordentoets test of de kinderen de volgende woorden (receptief) kennen: Duits der Zoo, die Ente, der Pinguin, die Taube, das Känguru, der Affe, der Elefant, die Giraffe, das Krokodil, der Löwe, der Tiger, die Schlange, der Fisch

Nederlands de dierentuin, de eend, de pinguïn, de duif, de kangoeroe, de aap, de olifant, de giraf, de krokodil, de leeuw, de tijger, de slang, de vis